RUNDVEELOKET

Wat met de uiergezondheid op robotbedrijven?

Koen Lommelen (MCC-Vlaanderen)

Uiergezondheid en melkkwaliteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Uit onderzoek blijkt dat het celgetal gemiddeld iets hoger zou liggen op robotbedrijven. het wordt echter pas interessant wanneer we kijken naar mogelijke verklaringen voor deze resultaten.

Vorig jaar hebben MCC-Vlaanderen en ILVO (Control-project) een studie gedaan naar de melkkwaliteit in relatie tot type melkinstallaties van alle Vlaamse melkveebedrijven. In totaal werden meer dan 4000 Meet-en Advies Rapporten (MAR) uit de digitale databank van Control, vergeleken met de resultaten van het tankmelkonderzoek in 2017 bij MCC-Vlaanderen. In figuur 1 werd het gemiddeld celgetal in 2017 van de Vlaamse melkveebedrijven geprojecteerd op het type melkinstallatie.

Gemiddeld celgetal in relatie met het type melkinstallatie

Figuur 1: Gemiddeld celgetal in relatie met het type melkinstallatie

Uit bovenstaande resultaten stellen we vast dat het gemiddeld celgetal op robotbedrijven significant iets hoger ligt dan het Vlaams gemiddelde. In vergelijking tot zij aan zij melkstallen (best scorende type) is het tankcelgetal 18.000 cellen/ml hoger bij robotbedrijven. Alleen bindstallen scoren slechter in deze studie. Wanneer we alle MAR in detail analyseren stellen we de twee significante verklaringen vast die een verhoogd celgetal bij robot kunnen verklaren: - Hoe hoger de opvoerhoogte van de melk, hoe slechter het celgetal (figuur 2) - Hoe hoger het bedrijfsvacüum, hoe hoger het celgetal.

Opvoerhoogte melk in relatie tot het celgetal

Figuur 2 : Opvoerhoogte melk in relatie tot het celgetal

Bij de meeste robotsystemen is de opvoerhoogte van de melk tussen 60 en 160 cm. Hierdoor moet het bedrijfsvacüum hoger afgesteld worden dan conventionele melkinstallaties met een laagliggende melkleiding. Tussen de robotsystemen bestaan ook grote verschillen op gebied van melkafvoer en weerstand. De MCC melkwinningsadviseurs voeren veelvuldig dynamische metingen uit op melkinstallaties. Uit deze metingen kunnen we in figuur 3 een duidelijk verschil vaststellen tussen 2 verschillende robotsystemen. Het vacuüm onder de speen (blauwe lijn) is bij robot A veel stabieler dan bij robot B. Het spreekt voor zich dat bedrijven met een robotsysteem B een negatief effect hebben hierdoor op de uiergezondheid van de veestapel.

Melkrobot A met goede melkafvoer en lage weerstand en melkrobot B met slechte melkafvoer en hoge weerstand

Figuur 3 : Melkrobot A met goede melkafvoer en lage weerstand en melkrobot B met slechte melkafvoer en hoge weerstand.

Een melkrobot die gemiddeld 7500 uren/jaar in werking is vraagt op dagdagelijkse basis onderhoud en toezicht door de melkveehouder. Daarnaast is minstens een 6 maandelijks onderhoud vereist door de gespecialiseerde technieker. Om kosten te besparen worden soms onderhoudscontracten niet (meer) afgesloten met alle gevolgen van dien. Langdurige pannes zijn niet veroorloofbaar in een volcontinue systeem en zal daardoor nefaste gevolgen hebben op gebied van uiergezondheid en melkkwaliteit.

"Besparen op een reinigingsbeurt blijft op de meeste bedrijven niet zonder gevolg"

Uiergezondheid en bedrijfsmanagement

Het organiseren van een optimaal melkritme bij robotmelken is een grote uitdaging in het management. Gebruiken we hiervoor vrij of gedwongen koe verkeer? Veel uiteenlopende meningen hierover van fabrikanten en veehouders maar wat vast staat is dat een koe individueel moet kunnen gestuurd worden op basis van vaste protocollen. Een melkritme van 2 keer daags is het minimum. Beginlactatie koeien kunnen zich best 3 maal per dag aanbieden. Daarvoor moet een veehouder in een veestapel van 50 tot 300 koeien (afhankelijk van het aantal robots) heel wat tijd spenderen aan het ophalen van koeien.

Kijken we op de attentielijst van de tussenmelktijden dan mag er in principe geen enkele koe opstaan die 12 uur of meer geleden gemolken is. Dat is in de praktijk soms anders op bedrijven waar het management niet afgestemd is op robotmelken. Bij automatisch melksystemen horen een tal van sensoren die het “oog” van de melker dienen te vervangen. Voor detectie van klinische mastitis zijn zeer nauwkeurige voorspellingen mogelijk aan de hand van geleidbaarheidsmeting, kleurafwijking, verminderde melkgifte enz. Dat maakt dat de robot in vele gevallen al een klinische mastitis detecteren vooraleer de veehouder het had gemerkt. Uiteraard is het dan aan de veehouder om snel gevolg te geven aan deze attenties. Teveel en onnodige attenties is een vaak voorkomende klacht van de veehouders, vooral bij oudere robotsystemen.

De laatste jaren hebben robotfabrikanten daarom sterk geïnviteerd in robuuster attentiesystemen waarmee de veehouders efficiënter aan de slag kunnen gaan. Het opsporen van subklinische mastitis daarentegen is minder evident. Daarvoor zijn bovengenoemde sensoren en attenties onvoldoende om een celgetalstijging (zonder afwijkende melksamenstelling) te detecteren. Hiervoor hebben we dure, optionele meetapparatuur voor celgetalmeting nodig en deze zijn maar op weinig melkrobots voorzien. Het ontbreken van het individueel celgetal per koe maakt het zeer moeilijk om de infectiedruk in de veestapel onder controle te houden. Ook protocollen voor bv. selectief droogzetten zijn niet inpasbaar zonder individuele celgetalmetingen. Deelname aan Melk Productie Registratie (MPR) blijft dus een onmisbaar instrument op een goed gemanaged robotbedrijf.

"MPR is een onmisbaar instrument op een goed gemanaged robotbedrijf"

Bacteriologische melkkwaliteit

Een melksysteem dat 24/24u in werking is en continue in contact staat met melk behoeft een andere manier van reinigen dan conventionele melksystemen. Uit voorafgaandelijke studies blijkt dat de bacteriologische kwaliteit van melk verslechtert vanaf 8 uur na een hoofdreiniging. Dat betekent dat een melkrobot minstens 3 maal per dag een volledige reiniging moet doorlopen. In de praktijk, meestal bij overbezette robots, wordt omwille van tijdsbesparing de robot op 2 maal reinigen ingesteld. Het effect van frequentie reinigen werd onderzocht in de studie van 2017. In Tabel 1 stellen we vast dat robotbedrijven een gemiddeld hoger coligetal hebben t.o.v. het Vlaams gemiddelde en dat tweemaal daags reinigen een significant negatief effect heeft. Besparen op een reinigingsbeurt blijft op de meeste bedrijven dus niet zonder gevolg. Algemeen hebben robotbedrijven meer uitschieters in de individuele coligetal analyses maar blijven ze met het maandgemiddelde wel onder de grens van 50 CF/ml. De oorzaak van een hoger coligetal op robotbedrijven is multifactorieel.

De volgende aspecten vergen extra aandacht op deze bedrijven:

  • Stal- en uierhygiëne
  • Voorbehandelingstechniek
  • Onderhoud
  • Koeling bij weinig melkingen (s’nachts)

Het gemiddeld kiemgetal van robotbedrijven is t.o.v. het Vlaams gemiddelde nagenoeg gelijk en hiermee zijn dus zelden problemen vast te stellen.

Coligetal in Vlaanderen (CFU/ml) - 2017

Gemiddeld coligetal Vlaanderen (alle bedrijven)

8,7

Gemiddeld coligetal bij robots met 2x reiniging /dag

22

Gemiddeld coligetal bij robots met 3x reiniging /dag

17

Tabel 1: Vergelijking coligetal in Vlaanderen (CFU/ml) in 2017
 

Lees het volledige artikel (pdf) verschenen in Boer & Tuinder (28/11/2019)

Artikels in deze reeks: