RUNDVEELOKET

Webinarreeks

Optimale Opfok van Kalveren

 

Webinar 1 Webinar 2 Webinar 3

Biest & Voeder

Een goede start begint met kwalitatieve biest en een doordacht voederplan. We bespreken hoe je biestmanagement en melkvoeding kunt optimaliseren voor sterke, gezonde kalveren.

 

Presentaties

Van biest tot melk: de basis voor de toekomstige vaars

Sarah Lievens, Karen Goossens, Maryline Lamérand, ILVO

 

 

Webinar1_handouts_ILVO

Hand-out presentatie

***

 

Vraag/antwoord

Bij digitale refractometers zie je het meetbereik in de bijhorende technische fiche. Deze temperaturen liggen vrij breed (bijvoorbeeld tussen de 0 en 80°C).

De optische refractometer heeft een iets minder breed bereik rond kamertemperatuur (tussen 10°C en 30°C afhankelijk van het toestel). De exacte waarden kan je voor jouw refractometer opnieuw controleren bij de producent.

Voor de densiteitsmeter is het wel belangrijk dat de biest een bepaalde temperatuur heeft, ook hier kijk je naar de aanwijzingen van de producent. Enkele producenten duiden aan dat de meting bij 20°C dient te gebeuren. Hier is het dus belangrijk de temperatuur van de biest te meten op voorhand. Bij een andere temperatuur dan 20°C zal je een over- of onderschatting krijgen van de kwaliteit, en is de afgelezen waarde dus niet betrouwbaar.
 

Biest kan tot een jaar bewaard worden in de diepvries zonder aan kwaliteit te verliezen. De antistoffen blijven werkzaam zolang de biest correct ontdooid wordt (niet verwarmen boven 60°C en niet in de microgolf).
 

De eerste 24 uur zijn cruciaal om biest te geven aan je kalf, zodat de antistoffen en andere voedzame stoffen in biest goed opgenomen kunnen worden. Daarna schakel je best direct over naar kunstmelk in plaats van eerst nog een dag elektrolyten met water te geven. Op dag 2 enkel elektrolyten geven voorziet het kalf immers niet van de nodige energie. Bij diarree wordt vaak aangeraden om elektrolyten te voorzien, maar ook hier geldt dat deze geen vervanger voor (kunst)melk zijn en als extra beurt gegeven moeten worden. Opnieuw om je kalf aan voldoende energie en voedingsstoffen te voorzien, welke de elektrolyten niet bevatten.

Wanneer je koeien geen overdraagbare ziektes hebben, die via de melk doorgegeven kunnen worden, heeft transitiemelk de voorkeur. Transitiemelk is de melk van de tweede tot en met de zesde melkbeurt na kalven. Transitiemelk bevat nutriënten die niet in kunstmelk aanwezig zijn, maar aan lagere concentraties dan colostrum (Ostendorf et al., 2025; Van Soest et al., 2020; Van Soest et al., 2022). Onderzoek van Van Soest et al. (2020) toonde aan dat het geven van transitiemelk (5,7 L per dag, gedurende 4 dagen) de groeisnelheid bij de kalveren deed stijgen voor spenen. In een later onderzoek vonden Van Soest et al. (2022) ook dat de darmontwikkeling positief gestimuleerd werd door het geven van transitiemelk. Ostendorf et al. (2025) herhaalde de proef van Van Soest en zag echter geen verschil in groei op lange termijn tussen kalveren die vier dagen transitiemelk (12 liter per dag) kregen in vergelijking met kalveren die meteen kunstmelk kregen (12 liter per dag), echter kan dit te wijten zijn aan de hoeveelheid melk die de kalveren kregen tijdens de proef.

Enkel elektrolyten in water geven aan kalveren wordt afgeraden, dit voorziet niet in de volledige behoeften van het kalf. Geef ook geen melk van koeien die recent antibiotica kregen aan kalveren. Deze “dumpmelk” kan het microbieel leven in de darm van het kalf verstoren, met een grotere kans op diarree en groeiachterstand als gevolg (Penati et al., 2021).
 

Na de eerste 24 uur na geboorte, is de darm van het kalf volledig gesloten. Men noemt dit ‘gut closure’ (Geiger, 2020). Dit betekent dat de antistoffen die het kalf dan opneemt via biest, niet meer in het bloed kunnen opgenomen worden. In plaats daarvan blijven de antistoffen lokaal in de darm zitten. Verlengde biest of transitiemelk toedienen aan het kalf vanaf dag 2 na de geboorte is dus op die manier een preventieve maatregel tegen diarree, omdat de antistoffen lokaal in de darm wel kunnen binden aan ziekmakers en op die manier ziekte kunnen helpen bestrijden (Geiger, 2020).

Na de eerste biest, die de meeste antistoffen bevat, zitten er in de volgende melkbeurten (transitiemelk, tot en met melkbeurt 6) nog steeds veel andere nutriënten die het kalf ook nodig heeft en ook verhoogde vet- en eiwitgehaltes. Onderzoek toonde al aan dat het geven van transitiemelk een positieve impact heeft op de darmontwikkeling en het metabolisme van het kalf (Geiger, 2020).

Wanneer het kalf al diarree heeft, kan het geven van verlengde biest ook de duur van de diarree verkorten (Carter et al., 2022). Het onderzoek van Carter et al. (2022) toonde daarnaast ook aan dat de kalveren die minstens 4 dagen verlengde biest kregen bij diarree, op het einde van de proef ook een hogere dagelijkse groei hadden dan kalveren uit de controle groep die enkel kunstmelk kregen. Alle kalveren met diarree kregen tijdens deze proef ook water met elektrolyten naast de melk.

Je mag altijd biest geven van betere kwaliteit (> 22 % brix = goed; 18 – 22 % brix = matig; < 18 % brix = slecht). Maar vaak wordt overschot van de goede en matige biest bewaard om te gebruiken wanneer een koe te weinig biest produceert of van slechte kwaliteit.
 

Het klopt dat de verlaagde absorptie-efficiëntie hier geen rol meer speelt, de darm is toch gesloten 24 uur na geboorte. De antistoffen die nog aanwezig zijn in de biest hebben op dat moment enkel nog een lokale werking in de darm (Geiger, 2020). De andere stoffen die aanwezig zijn in de verlengde biest of transitiemelk hebben ook nog een positief effect op de darmontwikkeling, daardoor helpen deze bij de preventie van diarree alsook bij de behandeling ervan (Geiger, 2020).

Aangezien er steeds een kostprijs ook verbonden voor de aankoop van poeders om de biest te verrijken, moet natuurlijk de afweging gemaakt worden of het nog nuttig is om extra antistoffen toe te voegen aan de minderwaardige biest. We noemen deze biest minderwaardig op het vlak van absoluut aantal antistoffen, maar deze biest bevat nog steeds de groeifactoren, cytokines en andere componenten zoals verhoogd vet- en eiwitgehalte die deze melk voor het kalf nog steeds zeer nuttig maken op vlak van darmontwikkeling. Daarom is biest met een laag aantal antistoffen niet geschikt als eerste biest voor een pasgeboren kalf, maar kan het zeker nog een nut hebben bij iets oudere kalveren vanaf dag 2 na geboorte.

Tot slot zijn de antistoffen van de moederkoe zeer specifiek aangemaakt voor de ziekmakers die voorkomen op jouw bedrijf. Aangekochte poederbiest om de biest te verrijken is een mengeling van biest van verschillende bedrijven die misschien niet dezelfde antistoffen bevatten als welke jouw kalf nodig heeft op dat moment.
 

Wanneer een kalf drinkt van een speenfles, passeert de melk de pens door de slokdarmsleufreflex. De melk komt hierdoor direct in de lebmaag terecht. Wanneer gesondeerd wordt, komt de melk echter wel in de pens terecht. Overloop vanuit de pens naar de lebmaag zorgt voor een snellere doorstroom doorheen het gastro-intestinaal kanaal. Dit is niet het geval bij het geven van kleine volumes waardoor de doorstroom trager gaat en er daardoor al een lagere opname van antistoffen doorheen de darm gebeurt.

De eerste keer dat melk in de pens terecht komt is dit echter geen probleem, kort na de geboorte is de pens nog steriel en zal de melk doorstromen naar de lebmaag voor vertering. Echter, na de eerste biestgift komen er wel bacteriën en gisten voor in het maag-darm stelsel van het kalf, en dus ook in de pens. Wanneer het kalf dan biest krijgt via een sonde, kunnen de aanwezige bacteriën en gisten de melk doen rotten in de pens, wat het kalf ziek maakt.

Verder toonde onderzoek ook aan dat er geen verschil is tussen sonderen of drinken uit een speenfles in het aantal opgenomen antistoffen door het kalf. Wat de antistoffen betreft, maakt het dus bij de eerste biestbeurt niet uit of het kalf zelf drinkt of de biest via sondevoeding krijgt, zolang er correct gesondeerd wordt.
 

Het is heel belangrijk dat kalveren al vroeg kunnen wennen aan vast voer. Het reeds op jonge leeftijd (bij voorkeur vanaf 1 week leeftijd) aanbieden van water en vast voer is enerzijds belangrijk voor het dierenwelzijn. Vast voer is immers, naast voeding, ook een bron van verrijking voor de kalveren. Anderzijds zijn zowel water als vast voer ook belangrijk voor ontwikkeling van de pensfunctie. Zelfs deze kleine hoeveelheden vast voer en water kunnen al zorgen voor ontwikkeling van de pens. Wanneer kalveren in groep gehuisvest worden, zullen ze sneller vast voer leren eten. Het in groep huisvesten van kalveren kan zorgen voor arbeidsbesparing en de opname van vast voer stimuleren.
 

Uitsluitend maiskuil geven aan jonge kalveren zal onvoldoende nutriënten aanbrengen en dus niet voldoen aan hun behoeften. Een all-in krachtvoer is beter afgestemd op de nutritionele behoeften van de jonge kalveren tot 4 maand leeftijd. In de proef met maiskuil bij ILVO werd maiskuil ingemengd met een all-in krachtvoer in een 50:50 verhouding op droge stof en zo gemengd aangeboden. Wanneer het op deze manier verstrekt wordt, kan het al gevoederd worden aan Holstein kalveren vanaf 4 weken leeftijd. Er was geen verschil in droge stof opname, groei en pensontwikkeling in vergelijking met kalveren die maar op 16 weken maiskuil kregen. Maiskuil kan dus een deel van het krachtvoer vervangen en zo zorgen voor krachtvoerbesparing. Bij Belgisch witblauw kalveren ontwikkelt de pens trager en is het best om pas later te starten met maiskuil, vanaf de leeftijd van 4 maand, omdat maiskuil te veel volume inneemt en de krachtvoer opname teveel verdringt.
 

Ja. Eiwitten in het rantsoen vormen bouwstenen voor de vorming van antistoffen. Voldoende eiwit voorzien in het droogstandsrantsoen is daarom belangrijk om ook de kwaliteit van de biest te verbeteren. Let wel, als er genoeg eiwit wordt verstrekt, kan je de biestkwaliteit niet verder verhogen door meer eiwit toe te dienen via het droogstandsrantsoen. Eiwit supplementatie in de droogstand heeft dus enkel voordeel zolang de behoefte nog niet zou ingevuld zijn. Merk je echter dat de kwaliteit van de biest bij verschillende koeien laag is, kijk dan zeker eens naar je rantsoen.

Bij melkvee kan je de droogstand in 2 fases opsplitsen, enerzijds heb je dan de ‘far-off’ periode, dit is de periode vanaf droogzetten tot 3 weken voor kalven. Daarna is er nog de ‘close-up’ periode, dit is de periode vanaf 3 weken voor kalven tot kalven. Wanneer je met deze 2 fases werkt tijdens de droogstand, wordt 12 % ruw eiwit aangeraden in het rantsoen tijdens de far-off periode en daarna 14% ruw eiwit in de close-up periode.

Bij vleesvee (specifiek BWB zoogkoeien) wordt een onderscheid gemaakt tussen de eerste 6 maanden dracht en de laatste 3 maanden dracht. Vanaf maand 7 wordt gerekend met een extra drachttoeslag voor zowel energie (VEM-toeslag) als eiwit (DVE-toeslag). Dit staat beschreven in de brochure Voeding van Belgisch Witblauwe runderen (Hubrecht, 2013; Tabel).

Tabel. Behoeftenormen van BWB zoogkoeien volgens hun fysiologisch stadium (bron: Voeding van BWB runderen)
 behoeftenormen van BWB zoogkoeien volgens hun fysiologisch stadium (Bron: Voeding van BWB runderen) 

In de Tabel wordt de dagelijkse behoeften per leeftijdscategorie weergegeven voor Holstein vaarzen tussen 0 maand en dracht (Bron: Praktijkgidsen voederopname en nutriëntenbehoeften voor jongvee). In de melkperiode 0-3 maand zal deze eiwitbehoefte ingevuld worden door het melkpoeder, aangevuld met toenemende hoeveelheden aan vast voer. Vanaf spenen (> 3 maand) dient deze behoefte ingevuld te worden door het krachtvoer en ruwvoer en is het aangewezen om een krachtvoer van min. 18% RE te voederen, afhankelijk ook van de kwaliteit van het aanvullend ruwvoer. Op oudere leeftijd neemt de eiwitbehoefte af, tot ongeveer 13-14% op leeftijd eerste inseminatie.

Tabel. Rantsoenkarakteristieken voor Holstein vaarzen per leeftijdscategorie
 Rantsoenkarakteristieken voor Holstein vaarzen per leeftijdscategorie
Naast de eiwitbehoefte staat in dezelfde praktijkgids ook de DVE-behoefte voor Holstein vaarzen beschreven. Het is belangrijk om ook deze DVE-normen in acht te nemen en dus kwalitatief eiwit te voederen dat voldoende DVE aanbrengt voor onderhoud en groei.
 

De algemene regel is dat de eerste biest de beste bescherming van antistoffen voor het kalf zal bieden. Dit is niet alleen omdat de eerste biest het meeste antistoffen bevat ten opzichte van latere melkbeurten, maar ook omdat het kalf direct na de geboorte ook de antistoffen beter kan opnemen. Na de geboorte daalt de capaciteit van het kalf om antistoffen op te nemen en na 24 uur kan het kalf helemaal geen antistoffen meer opnemen via de darm.

De antistoffen die in de derde melkbeurt nog aanwezig zijn, zijn nog steeds effectief en kunnen na 24 uur na geboorte nog een lokaal effect hebben in de darm van het kalf. Het is hier dus vooral belangrijk de antistoffen op tijd aan het kalf te voorzien, voor de darm sluit en in voldoende hoge concentratie om toch minimum aan 300 g IgG te komen binnen de eerste 24 uur na geboorte.
 

Kalveren kunnen geïnfecteerd raken door Mycoplasma wanneer ze melk drinken van een besmette koe. Een manier om de blootstelling aan de ziekmaker te verminderen is door de biest te pasteuriseren. Correct pasteuriseren voor minstens 60 minuten bij 60°C doodt Mycoplasma maar beïnvloedt niet de antistoffen en hun werkzaamheid.

Als de biest correct gepasteuriseerd wordt, kan het toch aan te raden zijn om voldoende biest te geven. Als er geen 300 gram antistoffen (IgG) gegeven kan worden bij de eerste biestbeurt (bijvoorbeeld 4 liter aan > 22% brix), kan het toch nuttig zijn om een extra biestbeurt te geven om toch te waarborgen dat je kalf genoeg antistoffen aangeboden krijgt om zo voldoende weerstand verkrijgen via de biest tegen ziektes.
 

In deze dierproef die uitgevoerd werd bij Hooibeekhoeve kregen de kalveren poedermelk met een ruw eiwitgehalte van 21.5% en een ruw vet gehalte van 17.5%. De aanmaakconcentratie was 125g poeder per liter melk en dit zowel voor de ad lib als de beperkt gevoederde groep. Tussen geboorte en 3 weken was de gemiddelde groei van de kalveren die ad libitum melk kregen inderdaad rond de 750 g / dag maar met een grote variatie tussen de 400 en de 1200 g /dag. Er waren dus grote verschillen tussen de dieren in proef, deels te wijten aan de grote verschillen in melkopname tussen deze dieren (gemiddeld 9 liter / dag maar variërend tussen de 5 en de 12 liter melk per dag). Een andere verklaring voor de variatie in zowel melkopname als dagelijkse groei zijn gezondheidsproblemen (vnl. kalverdiarree) tijdens de proef.
 

Extra informatie

Biest

Kalveropfok

Webinar 1 Webinar 2 Webinar 3

Bronvermelding vraag/antwoord

Desjardins-Morrissette, M., van Niekerk, J. K., Haines, D., Sugino, T., Oba, M., & Steele, M. A. (2018). The effect of tube versus bottle feeding colostrum on immunoglobulin G absorption, abomasal emptying, and plasma hormone concentrations in newborn calves. J Dairy Sci, 101(5), 4168-4179.
Hubrecht, L., Willems, W. & Fiems L. (2013). Voeding van runderen van het Belgisch Witblauwe ras.
Lamérand, 2023: Praktijkgidsen voederopname en nutriëntenbehoeften voor jongvee.
Maunsell, F. P., & Donovan, A. G. (2009). Mycoplasma bovis Infections in Young Calves. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice, 25(1), 139-177. 
Ostendorf, C. S., Ghaffari, M. H., Cohrs, I., Koch, C., & Sauerwein, H. (2025). Long-term effects of transition milk feeding on feed intake, growth performance, feeding behavior, and oxidative status of Holstein calves. J Dairy Sci, 108(1), 464-484.
Penati, M., Sala, G., Biscarini, F., Boccardo, A., Bronzo, V., Castiglioni, B., Cremonesi, P., Moroni, P., Pravettoni, D., & Addis, M. F. (2021). Feeding Pre-weaned Calves With Waste Milk Containing Antibiotic Residues Is Related to a Higher Incidence of Diarrhea and Alterations in the Fecal Microbiota. Front Vet Sci, 8, 650150.
Rundveeloket (2025). Biest sonderen bij kalveren.
Van Soest, B., Cullens, F., VandeHaar, M. J., & Nielsen, M. W. (2020). Short communication: Effects of transition milk and milk replacer supplemented with colostrum replacer on growth and health of dairy calves. J Dairy Sci, 103(12), 12104-12108.
Van Soest, B., Weber Nielsen, M., Moeser, A. J., Abuelo, A., & VandeHaar, M. J. (2022). Transition milk stimulates intestinal development of neonatal Holstein calves. J Dairy Sci, 105(8), 7011-7022.