RUNDVEELOKET

Rendabiliteit in de vleesveehouderij:

Kalveren verkopen of zelf afmesten?


Goede Vrints (Landbouwmonitoringsnetwerk, Dept LV)

Het vleesveecongres vond dit jaar plaats op 8 juni in Kruibeke en op 1 juli in Glabbeek. Met het vleesveecongres willen het Departement Landbouw en Visserij, CRV, ILVO, MSD, DGZ, KBC, Inagro en Boerenbond, de meest recente ontwikkelingen in de vleesveehouderij onder de aandacht brengen. Thema’s zoals rendabiliteit, kalveropfok, waterkwaliteit en voerefficiëntie kwamen er uitgebreid aan bod. De komende weken en maanden verschijnt over elk thema een artikel in de vakpers. In dit eerste artikel vergelijken we de rendabiliteit van het zelf afmesten van stieren ten opzichte van het verkopen van de stierkalveren.

Welke bedrijfseconomische en technische parameters bepalen het arbeidsinkomen op een vleesveebedrijf?

Goedele Vrints, werkzaam bij het Departement Landbouw en Visserij, bracht tijdens haar presentatie op het vleesveecongres een voorproefje van een studie die later dit najaar zal verschijnen. De studie behandelt de economische en technische prestaties van bedrijven met vleesvee-activiteiten en tracht de rendabiliteit te verklaren aan de hand van technische en economische kengetallen. Met behulp van de data van het Landbouwmonitoringnetwerk (LMN) van het Departement Landbouw en Visserij worden economische resultaten van een groep bedrijven onder de loep genomen. Op basis van de bedrijfsvoering worden 2 homogene groepen gedefinieerd: bedrijven met gesloten vleesvee en bedrijven die voornamelijk stierkalveren verkopen. De data worden geanalyseerd voor de boekjaren 2016 tot en met 2020. 

Eerst worden de resultaten van de categorieën ‘gesloten vleesvee’ en ‘verkoop stierkalveren’ met elkaar vergeleken door het gemiddelde van de periode 2016-2020 naast elkaar te leggen. De totale opbrengsten zijn bij de gesloten vleesveebedrijven, logischerwijs, veel hoger dan bij de bedrijven met verkoop van stierkalveren, met respectievelijk bedragen van €2.025 en €1.382 per zoogkoe. Daartegenover staan uiteraard lagere variabele kosten bij de categorie ‘verkoop stierkalveren’, met €1.012 ten opzichte van €1.488 per zoogkoe bij de categorie ‘gesloten vleesvee’. Gemiddeld gezien is het bruto saldo hoger bij het ‘gesloten vleesvee’ dan bij de ‘verkoop stierkalveren’, met respectievelijk een bruto saldo van €537 en €369 per zoogkoe. De totale vaste kosten zijn iets hoger bij de gesloten vleesveebedrijven, wat resulteert in een klein verschil in het familiaal arbeidsinkomen (FAI) tussen de twee categorieën (€-333 voor ‘gesloten vleesvee’ en €-398 per zoogkoe voor ‘verkoop stierkalveren’). Als van het FAI de vergoeding voor eigen arbeid nog afgetrokken wordt, hebben we in beide categorieën een negatief netto bedrijfsresultaat ( €-1035 bij de gesloten vleesvee en €-1095 bij de ‘verkoop stierkalveren’) 

Op deze resultaten zit echter een spreiding over de jaren heen én tussen de bedrijven. Uit de resultaten blijkt dat de categorie ‘gesloten vleesvee’ van 2016 tot en met 2019 een dalend verloop vertoont van het bruto saldo (BS), familiaal arbeidsinkomen (FAI) en het netto bedrijfsresultaat (NBR). In 2020 stegen deze economische indicatoren weer. Het BS bedraagt €663 per zoogkoe in 2020. Het verloop van het bruto saldo bij de categorie ‘verkoop van stierkalveren’ bereikt een minimum in 2017, waarna het in de daaropvolgende jaren stijgt, met een hoogtepunt in 2020 van €392 per zoogkoe. 

Om de spreiding tussen de bedrijven bij de categorie gesloten vleesvee aan te tonen, worden de bedrijven ingedeeld in kwartielen op basis van hun bruto saldo. In 2020 bedraagt het verschil in bruto saldo tussen de 25% best en de 25% slechtst presterende groep €1.075 per zoogkoe. Het verschil in bruto saldo wordt verklaard door het verschil in de totale opbrengsten (respectievelijk €2.666 en €1.587 voor de best en slechtst presterende groep). De totale variabele en vaste kosten daarentegen vertonen geen grote verschillen tussen de groepen. Ook in de technische parameters zijn er grote verschillen tussen de bedrijven. De betere opbrengsten in de groep best presterende bedrijven zijn te verklaren door het feit dat deze bedrijven meer stieren per zoogkoe kunnen voortbrengen. Zo is de leeftijd eerste kalving 4 maanden eerder, en de tussenkalftijd 45 dagen minder bij de best presterende groep. Het sterftepercentage van zowel de stieren als de zoogkoeien is bovendien beduidend lager bij de best presterende groep. De verschillen in verkooprijs van de stieren zijn veel minder groot. Ook uit de regressieanalyse, die zoekt naar verklarende parameters in het inkomen tussen bedrijven, blijkt de kalvingsindex en het sterftepercentage significant. Op bedrijven met 50 zoogkoeien kan een verschil van 0,17 op de kalvingsindex een verschil van meer dan €6.854 bruto saldo betekenen. Ook blijkt uit de regressie dat het krachtvoederverbruik een belangrijke parameter is: een lager krachtvoederverbruik brengt een hoger bruto saldo met zich mee. Belangrijk is om dit vanuit het breder voedermanagement te interpreteren, het toont dan ook vooral het belang van een optimale ruwvoedergift aan. 

Bij de categorie ‘verkoop stierkalveren’ wordt de populatie bedrijven in 2020 opgesplitst in twee groepen op basis van het bruto saldo per zoogkoe. De beste 50% van de bedrijven hebben zowel een gemiddeld hogere opbrengst (€1.648 t.o.v. €1.311 per zoogkoe) als een lagere totale variabele kost (€1.073 t.o.v. €1.183 per zoogkoe). De totale vaste kosten zijn eveneens lager bij de beter presterende groep (€808 t.o.v. €931 per zoogkoe). Dit resulteert in een FAI van €-232 per zoogkoe voor de beter presterende groep in vergelijking met €-804 per zoogkoe voor de slechtere groep. Ook hier zien we betere vruchtbaarheidskengetallen en lagere sterftepercentages bij de betere groep. Bovendien halen de stierkalveren een betere verkoopsprijs. 
 
Conclusie:

Het verschil in familiaal arbeidsinkomen (FAI) en netto bedrijfsresultaat (NBR) tussen de gesloten vleesveebedrijven en de bedrijven die hun stierkalveren verkopen, is eerder gering (resp. €65 en €60 per zoogkoe), maar in het voordeel van de gesloten bedrijven. 
De bedrijfseconomische indicatoren BS, FAI en NBR van de gesloten vleesveebedrijven kenden een stijging in 2020 na 4 jaren van daling, voor de bedrijven die hun stierkalveren verkopen werd het minimum reeds in 2017 bereikt.

Bruto-saldo = opbrengsten – variabele kosten
Arbeidsinkomen = bruto-saldo – vaste kosten
Netto bedrijfsresultaat = arbeidsinkomen – vergoeding eigen arbeid

De verschillen tussen de bedrijven zijn groot, voornamelijk aan de opbrengstenzijde. Dit is te verklaren doordat de best presterende bedrijven meer dieren per zoogkoe voortbrengen dankzij betere vruchtbaarheidskengetallen en lagere sterftecijfers. 

Artikels in deze reeks: