RUNDVEELOKET

Nieuwe inzichten in de kalveropfok


Dr. Geert Hoflack (Technical Advisor Ruminants, Merck)

Het vleesveecongres vond dit jaar plaats op 8 juni in Kruibeke en op 1 juli in Glabbeek. Met het vleesveecongres willen het Departement Landbouw en Visserij, CRV, ILVO, MSD, DGZ, KBC, Inagro en Boerenbond, de meest recente ontwikkelingen in de vleesveehouderij onder de aandacht brengen. Thema’s zoals rendabiliteit, kalveropfok, waterkwaliteit en voerefficiëntie kwamen er uitgebreid aan bod. De komende weken en maanden verschijnt over elk thema een artikel in de vakpers. In dit tweede artikel gaan we dieper in op het thema kalveropfok.

Wetenschappelijk onderzoek omtrent kalveropfok is een nimmer voltooid verhaal. Dientengevolge worden regelmatig voortschrijdende inzichten gepubliceerd. Recent werd hierbij interessante info omtrent de biestverstrekking bij kalveren, het gebruik van transitiemelk en het per 2 huisvesten van kalveren gedeeld.

Nieuwe serum immunoglobuline G normen

Om te beoordelen of een kalf voldoende antistoffen of immunoglobulines (IgG) binnen krijgt door het drinken van biest snel na de geboorte werd tot voor kort als grenswaarde 10 gram antistoffen per liter serum gebruikt, wanneer het kalverbloed gecontroleerd wordt tussen 2 en 5 dagen leeftijd. Kalveren met lagere waardes hebben namelijk een significant (6 – 26 keer) hogere kans op sterfte. Echter, kalveren met een hogere serumwaarde dan 10 g IgG/l hebben nog steeds een kans van ½ om ziek te worden. Daarom stak in 2019  een grote groep kalverexperten de koppen bij elkaar om na te gaan of een andere grenswaarde niet beter kan gebruikt worden. Zij kwamen tot de conclusie dat beter met 4 categorieën kan gewerkt worden om het biestbeleid te beoordelen, namelijk < 10 g IgG /L (slecht), 10 – 17.9 g IgG/l (redelijk), 18 – 24.9 g IgG/l (goed) en ≥ 25 g IgG/L (excellent), waarbij maximaal 10% van de kalveren in de slechte categorie mag zitten en minimaal 40% van de kalveren in de excellente categorie moet zitten. In de slechtste categorie wordt namelijk 46% van de kalveren ziek en sterft 7.4% van de kalveren, in de hoogste categorie wordt 28.5% van de kalveren ziek en sterft 1.5% van de kalveren!

Biestkwaliteit meten is belangrijk

Foto 1. Met biest van goede kwaliteit krijgt het kalf een goede start (foto: ILVO Rundveeloket)

Om in die hoogste categorie te geraken kan ofwel éénmalig 300 g antistoffen via de biest gevoederd worden in de eerste 2 levensuren, ofwel kan via meerdere voedingen 400 g antistoffen gegeven worden tijdens de eerste 24 levensuren waarbij minstens 200 g gegeven wordt binnen de eerste 3 uren. Het verstrekken van twee biestvoedingen, zijnde binnen de 2 uren na de geboorte en 6 uren later  resulteerde in minder diaree (75.6 versus 36.4%) en ademhalingsstoornissen (33.9 vs 16.8%), alsook in een (120 g) hogere dagelijkse groei in vergelijking met een éénmalige biestverstrekking.

Kalf krijgt biest

Foto 2. Snel biest verstrekken verlaagt de kans op gezondheidsproblemen (foto: ILVO Rundveeloket)

Transitiemelk

Op veel bedrijven wordt na het verstrekken van de biest onmiddellijk overgeschakeld op (kunst)melk. Studies tonen echter aan dat het verder verstrekken van biest of transitiemelk (dit is de melk van de tweede tot de zesde melkbeurt) aan de kalveren resulteert in een betere darmontwikkeling. Daarom is het meer dan aanbevelenswaardig om Belgisch Witblauwe koeien waarbij men de kalveren niet zal laten zuigen minstens 2 tot zelfs 4 keer te melken na kalven, en deze melk aan hun kalveren te verstrekken. In dat geval wordt het rantsoen van de koeien best wel beperkt om op gang komen van de uier te verhinderen. Zeker bij koeien waarbij de keizersnede op basis van de lichaamstemperatuur uitgevoerd wordt is een tweede keer melken, 12 uur na de keizersnede absoluut aan te raden! Overschot biest wordt dan best in kleine hoeveelheden (50-100 ml / drinkbeurt) aan de kalveren gegeven bij de melk. 

Kalveren per 2 huisvesten

Ook omtrent het huisvesten van jonge kalveren zijn er nieuwe inzichten. Om infectie-overdracht tussen kalveren te vermijden worden veel kalveren onmiddellijk na de geboorte van de moeder verwijderd en individueel gehuisvest. Echter, bij in groep gehouden kalveren merkt men dat de voederopname en dientengevolge de dagelijkse groei (voor en na spenen) hoger ligt en dat dergelijke kalveren ‘socialer’ gedrag vertonen en veerkrachtiger reageren op allerlei veranderingen in hun dagelijkse patroon, en daardoor stressbestendiger zijn. In een poging al deze voordelen van groepshuivesting te combineren met een laag risico op ziekte-overdracht tussen de kalveren kan overwogen worden de kalveren in de kleinst mogelijke groep, met name per 2, te huisvesten. Onderzoek toont aan dat kalveren huisvesten per 2 effectief resulteert in meer voederopname, minder stressgevoelgheid zonder dat meer ziekte optreedt of dat de kalveren elkaar bezuigen, in vergelijking met individuele huisvesting.  Hiervoor dient dan minstens 3 m2 oppervlakte per kalverpaar voorzien te worden. Er dient daarbij wel gepoogd te worden het leeftijdsverschil tussen de toomgenoten te beperken tot maximaal 1-3 dagen wanneer ze in de eerste levensweek reeds gegroepeerd worden. 

Artikels in deze reeks: