Wat is de beste manier om (naar het eind van de lactatie) de krachtvoergift af te bouwen? Bestaat hierover wetenschappelijke kennis en wat is in de praktijk de beste methode?
Er zijn twee belangrijke redenen om de krachtvoergift te beperken:
- Technisch: vermijden dat de koe te vet de droogstand ingaat
- Economisch: de laatste verstrekte gram krachtvoer levert onvoldoende extra melkopbrengst om de kost te dekken
1. Technische reden
Om problemen tijdens de volgende lactatie te vermijden streeft men best naar een Body Conditie Score van 3 – 3,5 bij het droogzetten. Deze BCS dient dan constant te blijven tot het moment van afkalven.
2. Economische reden
Op economisch vlak kan de afweging gemaakt worden of de laatste kilogram krachtvoer die aan een koe/veestapel gegeven wordt, voldoende extra melk opbrengt om de extra kost te verantwoorden.
Bij een krachtvoerprijs van 250 €/ton, een ruwvoerprijs van 0,16 €/kg DS en een melkprijs van 0,33 €/l kan men bijvoorbeeld de berekening maken waarbij 1 kg krachtvoer 0,7 kg DS uit ruwvoer verdringt. Dit betekent dat het toevoegen van 1 kg extra krachtvoer aan het rantsoen 0,25 € (1 kg krachtvoer) – 0,112 € (0,7 kg DS ruwvoer) = 0,138 € kost (of oplevert bij het verminderen met 1 kg krachtvoer). Dit komt overeen met 0,418 l melk. In dit voorbeeld dient de melkproductie dus minstens met 0,418 l te stijgen om een extra kilogram krachtvoer te verantwoorden of met maximum 0,418 l te dalen om een vermindering met 1 kilogram krachtvoer te verantwoorden.
Bij het afbouwen van de krachtvoergift zakt de melkproductie dus beter niet (veel) meer dan de helft van de verlaging van het krachtvoer (0,5 liter per kg krachtvoerverlaging). Omgekeerd, bij het opbouwen van de krachtvoergift dient de stijging van de melkproductie groter te zijn dan de helft van de verhoging van het krachtvoer(0,5 liter per kg extra krachtvoer).
3. Praktijk
Om te vermijden dat koeien te vet de droogstand ingaan en de rendabiliteit te optimaliseren, dient een hoge krachtvoergift tijdens de top van de lactatie afgebouwd te worden. Doorgaans gebeurt dit op basis van de (actuele) melkproductie, lactatiestadium, BCS, dracht, de inschatting van de koe/veestapel, het management van de landbouwer…
Een koppeling van de krachtvoerautomaat aan de productiecijfers zorgt ook vaak voor de (dagelijkse) sturing van de krachtvoergift op geautomatiseerde wijze.
Opbouw krachtvoer
In het Handboek Melkveehouderij van de WURa wordt geadviseerd om bij de opbouw van het krachtvoer in het begin van de lactatie te beginnen met 2 kg krachtvoer en dit met 1 kg per dag op te bouwen tot maximum 8 kg. Vervolgens wordt geadviseerd niet meer dan 0,5 kg per dag verder te stijgen tot het gewenst niveau bereikt is. Bij vaarzen wordt de verhoging met 1 kg per dag maar tot maximum 6 kg volgehouden om daarna al over te gaan tot 0,5 kg verhoging per dag tot het gewenste niveau. Het structuurniveau van het rantsoen zal uiteraard in belangrijke mate bepalen welke krachtvoergift mogelijk is.
Dit of een vergelijkbaar schema wordt ook in de praktijk vaak aangehouden. Het zoekt een evenwicht tussen het rantsoen zo snel mogelijk op de inhoudelijke (en benodigde) top te krijgen enerzijds en het pensmetabolisme van de koe de tijd te geven zich aan te passen aan de andere samenstelling anderzijds.
Afbouw krachtvoer
Wat de afbouwsnelheid van de krachtvoergift betreft is geen algemene richtlijn bekend. Ook een ruime zoektocht door vakliteratuur, wetenschappelijke publicaties en handboeken over rundveevoeding levert geen pasklaar schema op. Net als bij het opbouwen lijkt het raadzaam ook bij het afbouwen niet te bruusk te werk te gaan om de pens zich vlot te laten aanpassen. Zorg er bij het afbouwen voor dat het rantsoen steeds voldoende eiwit blijft bevatten!
Praktisch betekent dit dat de gewenste afbouw best maximaal gespreid wordt in de voorziene afbouwperiode. Als er dus aangepast wordt tussen twee MPR-registraties, kan best de volledige periode benut worden om de afbouw te realiseren. In de praktijk gaat de afbouw zelden sneller dan 300 gram per dag voor oudere koeien en 150 gram per dag voor vaarzen. Een dagelijkse aanpassing van maximum 200 gram lijkt vrij courant.
Gerelateerd
- Vraag/Antwoord: Zetmeelbehoeften voor vleesvee en jongvee
- Vraag/Antwoord: Slow Release Ureum
- Vraag/Antwoord: Kation-Anion Verschil
- Vraag/Antwoord: Ureum en klauwgezondheid
Bronnen:
a Handboek Melkveehouderij 2017/18, Hoofdstuk 6: Veevoeding, 6 / 12 - 13 , Wageningen University and Research
Dit antwoord werd door het Rundveeloket met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van het antwoord op uw vraag. De gebruiker van dit antwoord ziet af van elke klacht tegen het Rundveeloket, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van het gegeven antwoord. In geen geval zal het Rundveeloket aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van dit antwoord.