Welk maïsras past best bij mijn melkveerantsoen?
Het voorjaar schiet uit de startblokken en rundveehouders denken al aan komend maïsseizoen. Het maïsras is daarbij een belangrijke keuze die het uiteindelijke resultaat beïnvloedt. Veredelaars zwaaien met dure woorden en mooie cijfers om hun rassen aan de man te brengen. Maar welke parameters spelen echt een rol in de keuze en welk kuilmaïsras past het best in uw rantsoen?
In de Beschrijvende en Aanbevelende rassenlijst, die jaarlijks door ILVO wordt uitgegeven, worden enkele belangrijke kenmerken per maïsras gescoord. Jaarlijks aangelegde rassenproeven leveren de benodigde praktijkresultaten om deze scores te bepalen. Zo kan een veehouder met de vroegrijpheid inspelen op de lengte van het groeiseizoen en krijgt elk maïsras op de rassenlijst een vergelijkende score voor de resistentie tegen stengelrot. Naast totale droge stof opbrengst krijgen ook de verteerbaarheid en het zetmeelgehalte een plaats op de lijst. Beide parameters bepalen mee hoeveel energie (VEM) de maïs in het rantsoen kan leveren, al zijn er ook enkele belangrijke verschillen.
Voederwaarde van maïskuil?
Kuilmaïs heeft zijn populariteit voornamelijk te danken aan zijn hoge droge stof opbrengst per hectare, makkelijke teelt en bewaring en goede en vrij constante, hoge voederwaarde. Kuilmaïs levert voornamelijk energie en in mindere mate eiwit in het rantsoen. Grofweg twee derde van de energie (VEM) in maïskuil is afkomstig van de korrel, het andere derde komt uit de stengel en de bladeren van de plant. In de pens komt meer energie (FOS) beschikbaar dan eiwit. Hierdoor is de OEB negatief (gemiddeld -43 g OEB/kg DS). Door het surplus aan energie in de pens is maïskuil goed te combineren met producten met onbestendig eiwit, zoals graskuil. Een licht positieve OEB in het rantsoen (iets meer eiwit dan energie op pensniveau), zorgt voor een optimale productie van microbieel eiwit. Hierdoor kan men besparen op duur eiwitrijk krachtvoeder en gaat minder eiwit verloren als ammoniak in de lucht of als nitraat in het grondwater.
Tabel 1. Gemiddelde waarden snijmaïskuil, 34-38 % DS (CVB, 2019)
Gemiddelde (g / kg DS) | |
DS | 361 |
RAS | 36 |
RE | 67 |
RVET | 32 |
ZET | 363 |
RC | 174 |
SUI | 13 |
NDF | 362 |
VEM | 956 |
FOSp-07 | 527 |
DVE-07 | 53 |
OEB-07 | -43 |
Verteerbaarheid en zetmeelgehalte van kuilmaïs
De verteerbaarheid van de organische stof (VCos) wordt geschat met NIRS, een snelle meettechniek op basis van bestraling met infrarood licht. Volgens de rassenlijst van 2020 bedraagt de VCos gemiddeld 76,5 %. Deze waarde wordt gelijk gesteld aan 100 en de verteerbaarheid van de verschillende rassen wordt ermee vergeleken (variatie van 97 tot 103 %). Het zetmeelgehalte bedraagt gemiddeld 35,6 % (variatie van 31,7 tot 39,1 %).
De verteerbaarheid van kuilmaïs is sterk gerelateerd met de verteerbaarheid van de celwanden (VCcw). Rassen met gelijke verteerbaarheid kunnen toch sterk verschillen in zetmeelgehalte. Kies dus eerst voor het gepaste zetmeelgehalte en dan voor een ras met hoge verteerbaarheid.
Een hoge passagesnelheid in de pens (snel rantsoen) kan leiden tot onvolledige vertering van onder andere ruwe celstof. Een hogere verteerbaarheid van de celwanden komt hieraan tegemoet. De vertering van zetmeel wordt minder snel onderdrukt door een hogere passagesnelheid omdat het zetmeel ook in de dunne darm nog verteerd wordt.
Zetmeel: waar ligt de grens?
Zetmeel in maïs bestaat grofweg uit driekwart onbestendig en een kwart bestendig zetmeel (BZET). Het onbestendig zetmeel wordt in de pens vrij snel afgebroken tot propionzuur. Het zetmeel dat de pens passeert (bestendig zetmeel), wordt in de dunne darm verteerd en als glucose opgenomen. Hoogproductieve koeien zullen zetmeel uiteindelijk vooral aanwenden om melk (lactose) te produceren, laagproductieve koeien eerder om vet aan te zetten.
Naarmate maïs in een later stadium geoogst wordt, neemt de bestendigheid van het zetmeel toe (variatie van 15 tot 35 %). Naarmate de maïs langer in de kuil zit, verweekt het zetmeel en wordt het meer onbestendig. Na 10 maanden in de kuil is de zetmeelbestendigheid gezakt tot een minimum van 15-20 %. Hou dus steeds rekening met het moment van staalname ten opzichte van de ouderdom van de kuil bij voederen. Verder kunnen maïskorrels die onvoldoende gekneusd zijn tijdens het hakselen ook niet volledig verteerd worden. Vraag dus een goede afstelling van de hakselaar en controleer in de mest of maïskorrels voldoende verteerd zijn.
Maïszetmeel kan nagenoeg volledig verteerd worden; zelfs bij zeer hoge opnames (8 kg per dag) ligt de verteerbaarheid met ruim 94 % nog steeds zeer hoog. Een hoge bestendigheid van het zetmeel (bv. goed afgerijpte maïs de eerste 4 maand na inkuilen) kan de verteerbaarheid wel drukken. Geef een koe daarom niet meer dan 1,5 kg bestendig zetmeel per dag. Het totale zetmeelgehalte in een melkveerantsoen (ruwvoer + krachtvoer) blijft best beperkt tot maximum 25 % van de droge stof. Grote hoeveelheden onbestendig zetmeel kunnen aanleiding geven tot pensverzuring. Dit drukt de verteerbaarheid van de celwanden wat dan weer de voeropname verlaagt. Voor hoogproductieve melkkoeien kan wat meer zetmeel tijdelijk verantwoord zijn op voorwaarde dat voldoende structuur voorzien wordt.
Celwandverteerbaarheid (VCcw)
De verteerbaarheid van stengels en bladeren bij kuilmaïs neemt af naarmate later geoogst wordt. Ook zijn er vrij grote rasverschillen. Celwanden worden gemiddeld voor 35 % verteerd in de pens (variatie van 20 tot 50%). In de dikke darm kan nog 10 % extra verteerd worden. Celwanden worden in de pens veel trager afgebroken dan zetmeel en hoofdzakelijk omgezet tot azijnzuur. In de koe wordt azijnzuur aangewend om melkvet te vormen. Kuilmaïs met hogere celwandverteerbaarheid wordt vlotter opgenomen, waardoor krachtvoer kan uitgespaard worden. Als de celwandverteerbaarheid met 1 % toeneemt, stijgt, volgens Amerikaans onderzoek, de voeropname met 0,17 % en de melkgift met 0,25 %.
Celwandverteerbaarheid wordt niet vermeld in de rassenlijsten, omdat ze niet eenvoudig te bepalen is. ILVO onderzoekt momenteel mogelijkheden om de analyse te vereenvoudigen.
Welk maïsras kies ik nu?
Bij de keuze voor het meest gepaste maïsras spelen heel wat factoren een rol (zie kader). Regio, lengte van het groeiseizoen, bodemgesteldheid, temperatuur, legervastheid en resistentie tegen ziekten vormen de eerste criteria om een selectie te maken. Een gewas dat optimaal kan ontwikkelen is immers doorslaggevend voor een goede opbrengst.
Om een hoge voederwaarde-opbrengst te realiseren kies je vervolgens best een ras met een maximale verteerbaarheid. Daarbij heeft men de keuze uit rassen met uiteenlopende zetmeelgehalten. Voor melkvee-basisrantsoenen met minder dan de helft maïskuil kies je best een zetmeelrijk maïsras. Voor melkveerantsoen met veel maïskuil, kiest je best rassen met een middelmatig zetmeelgehalte voor hoogproductieve koeien en rassen met een laag zetmeelgehalte voor laagproductieve of droogstaande koeien.
Keuze maïsras: prioriteiten
- Vroegrijpheid: afhankelijk van teeltplan, groeiseizoen in functie van voor- of navrucht, doel is minstens 33 % DS bij de oogst
- Energieproductie: maïs moet maximaal energie leveren in het rantsoen, kies voor een maximale verteerbaarheid
- Zetmeelgehalte:
- Basisrantsoen: > 70 % maïskuil:
- Hoge melkproductie: kies voor DS-opbrengst en middelmatig zetmeelgehalte
- Lage melkproductie en droogstand: kies voor DS-opbrengst (zetmeelgehalte minder belangrijk)
- Basisrantsoen: < 50 % maïskuil: kies voor veel zetmeel
- Basisrantsoen: 50 tot 70 % maïskuil:
- Hoge melkproductie: kies voor veel zetmeel
- Lage melkproductie of droogstaand: kies voor DS-opbrengst (zetmeelgehalte minder belangrijk)
Gerelateerd: Keuze tussen Dent of Flint maïsrassen